De verovering

Frédéric Nox

Frédéric Nox

Translated by Katelijne De Vuyst

Tussen onverschilligheid en vergeten ligt slechts een kleine pas. En ik heb de indruk dat ik bezig ben die korte afstand te overbruggen; mijn uren zijn geteld.
Mijn naam is Julien Barneville. Negendertig jaar oud, Franse nationaliteit.
Zopas zijn hier dingen gebeurd waar je met je verstand niet bij kunt. Daarom heb ik besloten om op deze laptop verslag uit de brengen van de gebeurtenissen die ik met mijn eigen ogen heb gezien, voor ze door de nevel van mijn geheugen worden bedekt. Ik vind niets uit. Alles wat volgt is wel degelijk gebeurd.

Met mijn partner Amelie en twee andere bevriende stellen brachten we een paar aangename vrije dagen door in dit grote huurhuis met zwembad in de Alpes-de-Haute-Provence. We bevonden ons midden in de natuur, in een ideaal klimaat en de sfeer was opperbest. Het was mijn beste vakantie sinds lang.
Gisterochtend was ik voor de anderen opgestaan, ik dronk een kop koffie op het terras toen ik zag dat Willow, mijn Australische herdershond, zich abnormaal gedroeg. Het dier kroop jankend over de grond en ik begreep niet waarom hij voortdurend verontruste blikken naar de hemel wierp.
Opeens was ik de verbijsterde getuige van een onwaarschijnlijk fenomeen: op zowat dertig meter boven de villa kwam een reusachtige, trage en stille massa tot stilstand. Ondanks de haast hete zon begon ik te rillen in de enorme schaduwpartij van het tuig.
In een eerste reflex verliet ik het terras en liep de woning binnen, waar ik schreeuwend als een gek mijn vrienden waarschuwde. Iedereen sliep nog, behalve Amelie die me vanuit de badkamer vroeg waarom ik zo tekeerging.
Vijf minuten later had onze volledige groep verzameld in de zitkamer vanwaar ze ongelovig, hun ogen nog gezwollen door de slaap, hun hoofd achter de vitrage staken om het roerloze voorwerp gade te slaan. Een schijf met een aanzienlijke diameter, glad als marmer; zijn diepzwarte oppervlak weerkaatste geen enkel licht. Iemand kwam op het idee de politie te waarschuwen, die vast uitleg kon geven, maar onze mobieltjes hadden geen bereik meer.
Zenuwachtig liepen we heen en weer toen er uit de UFO plotseling verschillende kabels gleden waarover vreemde gedaanten afdaalden. Dat gebeurde zo snel dat we niet de tijd hadden om ze goed te zien. Wel waren we zeker van één onweerlegbaar feit: die levende organismen hadden geen menselijke vorm; ze deden veeleer aan spinnen denken.
Sommigen uit ons gezelschap verloren hun zelfcontrole. Linda, al jarenlang een vriendin van Amelie, barstte in tranen uit terwijl haar man, Antoine, lijkwit werd en ons aanspoorde om onverwijld naar de kelder te vluchten en ons daar op te sluiten.
Het gedruis van een uiteenspattende glazen deur in een ander vertrek liet ons allemaal opschrikken. Meteen haastte iedereen zich uit zelfbehoud, zonder zich om de anderen te bekommeren, naar de eerste de beste schuilplaats. Zelf vond ik een veilige plek in een keukenkast waar ik, met een razend kloppend hart en ineengedoken tussen de schoonmaakmiddelen, bleef zitten wachten.
Een paar tellen later hoorde ik vreselijke kreten en het ijzingwekkende geluid van een vechtpartij. Verscholen in mijn toevluchtsoord herkende ik, volslagen machteloos, de stemmen van mijn vrienden. Ze smeekten, verweerden zich, schreeuwden van angst, ze vormden een wanhopig koor waarvan ik de klank niet kon verdragen. Daarna zwegen ze een voor een en maakten plaats voor de stilte. Een veelzeggende, loodzware stilte. Wellicht was ik de enige overlevende.
De volgende minuten waren de langste uit mijn hele leven. Ik beefde zo hard dat ik ervan overtuigd was dat ze me zouden vinden en afslachten zoals de anderen. Ik bereidde me voor op het ergste, maar niemand kwam me uit de berging halen.
Verblind door het omgevende licht, met verstijfde ledematen, durfde ik eindelijk mijn grot te verlaten. Hoelang had ik daar gezeten? Geen idee, maar toen ik overeind kwam merkte ik dat er in de lucht een geur hing van bloed.
Sluipend, kortademig liep ik door de keuken naar de halfopen deur die naar de woonkamer leidde.
Ik had moeten bezwijken bij het zien van het tafereel dat zich voor mijn ogen ontvouwde. Toch slaagde ik erin me te beheersen en op mijn benen te blijven staan, me verbaasd afvragend waar ik de moed vond.
Ik zou liegen als ik het over een nachtmerrie had. Het was veel erger. Een ultieme, bovenmenselijke gruwel. Een waanzinnig pandemonium, dat de verbijsterende visioenen overtrof, die Jeroen Bosch heeft geschilderd. Midden in het vertrek stonden vijf creaturen, ze zagen eruit als enorme grijze insecten met een bolrond, oestervormig lijf op zes dunne poten. Ze waren ongeveer anderhalve meter lang en bleven roerloos op hun plek staan, terwijl ze langzaam de overblijfselen van hun prooien verslonden. De kleren en schoenen van hun slachtoffers lagen in een hoek bijeen. Ik spitste mijn oren en hoorde een ijzingwekkend geluid: het doffe gekraak van botten die door hun kaken werden vermalen.
Toen ik tussen hun afzichtelijke poten de afgesneden hoofden van mijn vrienden zag liggen dacht ik dat mijn laatste uur was geslagen. Uit hun mond kwam een lange sliert die met het lijf van het monster was verbonden. De dunne, glimmende aanhangsels leken hun gezicht in een halfbewuste toestand, een restje leven, te houden. Onder hun halfopen oogleden bewogen ze lichtjes hun uitgedoofde pupil.
Opeens zag ik het afgesneden hoofd van Amelie. Mijn lijkbleke geliefde staarde me uit de verte aan met een tragische blik. Alsof haar bloedeloze lippen me probeerden te waarschuwen, begonnen ze opeens te bewegen. Ik dacht mijn zelfbeheersing te kunnen bewaren, maar ditmaal slaagde ik er niet in. Alles werd wazig, ik stortte neer en viel in zwijm.
Ik kwam bij in de zitkamer, op een sofa waarop men me had neergelegd. In een eerste opwelling checkte ik of ze geen enkel lichaamsdeel hadden geamputeerd. Toen ik zag dat alles oké was, ontspande ik. Ik draaide mijn hoofd naar de geopende glazen terrasdeur en zag mijn vijf vrienden. Ze zaten rustig in de zon, in hun oude, vertrouwde fysieke gedaante. De immense donkere schijf overschaduwde het huis niet langer en ook van het bloedbad dat zich in de zitkamer had afgespeeld, was geen spoor te bekennen.
Was het een boze droom geweest? Ik begon het te geloven.
Om het zeker te weten liep ik naar de keuken en stak mijn neus in de berging waar ik me dacht te hebben verstopt. Ik stelde inderdaad een abnormale wanorde vast, alles lag ondersteboven.
Daarna wilde ik me buiten bij mijn vrienden voegen. Vóór de aanval waren we het vrolijkste gezelschap dat je je maar kunt indenken: spraakzaam, speels en levendig. Ik trof een statische, vreemd gedisciplineerde en stille groep aan. Toen ze me dichterbij zagen komen, draaiden ze zonder één woord hun hoofd naar me toe, vervolgens gingen ze weer in hun eerste houding zitten. Ongevoelig, afstandelijk. Een opmerkelijk detail is me toen opgevallen: mijn vrienden droegen elkaars kleren, wat helemaal niet onze gewoonte was. Ik leidde eruit af dat de creaturen een menselijke gedaante hadden aangenomen en zich vervolgens hadden aangekleed zonder enige vestimentaire coherentie na te streven.
De situatie had me moeten verontrusten, ik had zo snel mogelijk de benen moeten nemen. Maar ik voelde alleen een gelukzalige onverschilligheid.
Wie kan me zeggen wat er tijdens mijn slaap is gebeurd?
Als ze me hebben gespaard, waarom verdwijnen mijn emoties dan en maken ze plaats voor de kille kracht die ik met geen woorden kan beschrijven?
In die ongewisse toestand verkeer ik op dit eigenste ogenblik.
Maar weldra zal de waarheid vanuit de lucht worden geopenbaard: in de verte zweven vele grote, donkere schijven boven het zonnige platteland.
Ze zijn met duizenden. Geen wolkje aan de hemel. Ik voel niets.

Hier kan u terecht om kortverhalen te lezen

Kies uw leestijd: 1 min, 3 min, 5 min
234