Herfstlied

Jan Jacob Slauerhoff

Jan Jacob Slauerhoff

Donker bosch wordt grijs-doorzichtig,

Verten komen dichterbij,

Rozen welken snel nabij

Muren, trillend, veeg en schichtig.

 

Naakte elven trachten neevlen

Om hun huivrend lijf te trekken,

Met den val van 't loof verdreven

Naar des nachts bevroren plekken.

 

Het eertijds zachtmoedig meer

Dat hun spel en vlucht ontving,

Troost niet meer met spiegeling

Van hun schoon, vertwijfeld teer.

 

Even weet het hulploos riet

In zijn bevende geleedren

Van den stormloop naar 't verschiet

Wind tot toeven te verteedren.

 

Hoop is volgling van de vooglen

Die zich door de luchten reppen

Naar de milde wilde steppen

Die den stervling steeds ontgoochlen.

 

Heb ik niets meer te verwachten?

Uit dit land kan ik niet komen.

Mijn steeds trager dagen stroomen

Tusschen smalle trotsche nachten.

 

Onherroepelijke balling

Op een kuststrook streng begrepen,

In voortdurende versmalling,

Starend naar verbrande schepen.

 

Wordt voorgoed mijn leven herfstdag?

Drijft het nimmer naar geluk?

Blijft het onveranderlijk

Dor? En ik ben nog geen dertig.

 

Nog ken ik, voorgoed verbannen,

In ontbering geen berusting.

Zwalkend als een overspannen

Zeil langs stormgestriemde kusten,

 

Klaag ik om mijn rustloos drijven,

Maar vrees in 't geheim de stilte

Die moet komen na den wilden

Zwerftocht - en wáár moet ik blijven?

Hier kan u terecht om kortverhalen te lezen

Kies uw leestijd: 1 min, 3 min, 5 min
0